(Geschreven voor Middelburg Winterstad, gepubliceerd in de Bode)
de lucht is een bevroren adem, de horizon een zilveren rand
de grond is een onbeschreven blad, de wind een ijzeren hand
de maan is een vlam die verkoelt, de daken zijn kussens van rook
de kou is een deur die zich sluit, het haardvuur een lotgenoot
de handen aan de warme chocomel zijn de kale takken van bomen
die warmte zoeken als ze zwiepen in de leegte van de nacht
het rondjes draaien op de schaatsbaan is jezelf doelloos een thuis dwalen
de sneeuw die valt zijn propjes papier als een verhaal dat op je wacht
jouw ogen, die tussen muts en sjaal heen spieken,
zijn verwondering en verbinding, glinstering,
het leven dat zich in de winter verstopt heeft
en de stad Middelburg is het geheim dat die winter fluistert,
alsof ze zachtjes onze handen warm blaast,
om tot in je vingertoppen te voelen dat je leeft